Bram Mellink en Merijn Oudenampsen laten zien dat het neoliberalisme al sinds de oorlog het Nederlandse beleid beïnvloedt — niet alleen via het publieke debat, maar vooral door de overtuigingen van de heersende klasse te kneden. Een welkome aanvulling op ons historisch besef.
Geplaatst op 26-6-2022.
Van alle tv-persoonlijkheden heb ik het meeste last van Maarten van Rossem: mensen blijven me zijn boeken cadeau geven. Waarschijnlijk is dat omdat ik ook een betweterige lul ben en het universum me een spiegel probeert voor te houden. Meestromend op de rivier van het bestaan heb ik die boekjes van Van Rossem dan ook maar gelezen. Nogal vaak zijn het verzamelbakken van common sense — een term die Gramsci terecht onderscheidt van ‘gezond verstand’. Van Rossem reproduceert de algemeen geldende versie van de waarheid, die niet noodzakelijk compleet of correct is.
Dat betreft ook zijn Kapitalisme zonder remmen uit 2011. Hierin probeert hij de westerse economische geschiedenis sinds de Tweede Wereldoorlog samen te persen in een essay ter lengte van een Boekenweekgeschenk. Je snapt: daar moet de waarheid wat geweld worden aangedaan. Zie bijvoorbeeld dit: De semi-sacrale rol van de markt als probate oplossing voor alle maatschappelijke problemen en de markt als metafoor voor alle vormen van intermenselijk contact, dateert echter ten dele pas van de opkomst van het neoliberalisme in de late jaren zeventig en vroege jaren tachtig. Dat neoliberalisme valt te beschouwen als de onverwachte revival van traditionele, liberale economische opvattingen. We noemen het neoliberalisme, omdat het zich aandiende na een decennia durende dominantie van een ander economisch paradigma, namelijk de Keynesiaanse Consensus of het Grote Economische Compromis.
Er zijn een paar problemen met dit stukje: neoliberalen onderscheiden zich van klassieke liberalen omdat ze inzien dat markten een actief betrokken overheid nodig hebben om te blijven functioneren. De overheid dient bijvoorbeeld monopolies en prijsafspraken te voorkomen. Klassieke liberalen zijn al blij als de overheid als nachtwaker optreedt. Dat is wel degelijk een inhoudelijk verschil.
Belangrijker is dat neoliberalisme als ideologie al sinds de jaren dertig bestaat. Neoliberale denkbeelden beïnvloedden al ruim voor de jaren tachtig het overheidsbeleid, zeker in Nederland. In hun nieuwe studie Neoliberalisme. Een Nederlandse geschiedenis tonen Bram Mellink en Merijn Oudenampsen uitgebreid hoe Nederland al sinds de oorlog actieve marktpolitiek voert.
De wederopbouw in de jaren vijftig werd vooral sober gehouden — en wie sober zegt, zegt Willem Drees. De sociaaldemocraat wordt herinnerd als grondlegger van de verzorgingsstaat omdat hij de AOW invoerde — maar dat was dan ook alles. Zijn economische beleid was verder gericht op loonmatiging en exportbevordering. Het doel was om Nederland de goedkoopste speler op de wereldmarkt te maken. Dat was zo succesvol dat begin jaren zestig gigantische tekorten op de arbeidsmarkt waren ontstaan. Werkgevers betaalden extra loon zwart uit om hun werknemers maar te binden. Er dreigde een loon-prijsspiraal te ontstaan die de Nederlandse concurrentiepositie zou verzieken. De overheid, werkgevers en werknemers spraken dus af om de loonmatiging voort te zetten. In ruil daarvoor zouden de sociale voorzieningen worden uitgebreid. Zo bouwden centrumrechtse kabinetten in de jaren zestig het grootste deel van de verzorgingsstaat, terwijl de PvdA vanuit de oppositie toekeek. Overigens was Joop den Uyl wel gecharmeerd van dit compromis, zij het om de omgekeerde reden: loonmatiging was voor hem het middel om het doel — uitbreiding van de sociale voorzieningen — te betalen. Eenmaal in het Torentje leek hij dat beleid in de praktijk te gaan brengen.
En toen kwam de oliecrisis.
Het antwoord van Den Uyl was, in de beste Nederlandse traditie, meer loonmatiging. Dit werd wederom te verteren gemaakt voor de vakbeweging door er uitgebreidere sociale voorzieningen tegenover te stellen. Deze keynesiaanse reactie was een behoorlijk succes: Nederland doorstond de oliecrisis relatief goed. Echter lieten automatisering en globalisering steeds meer industrie uit Nederland wegtrekken, wat tot stagflatie leidde. De kabinetten-Van Agt trachtten dit op een nieuwe manier te bestrijden: naast — uiteraard — de gebruikelijke loonmatiging zou nu de publieke sector worden verkleind.
Dit is waarschijnlijk de grootste omslag die het Nederlandse economische beleid sinds de oorlog heeft doorgemaakt. Vanaf de jaren tachtig was de verzorgingsstaat op haar retour. In de jaren daarna zou steeds meer marktwerking binnen de overheid worden geïntroduceerd, als bepaalde diensten al niet volledig aan de markt werden overgelaten.
Wat vooral opvalt aan dit verhaal is dat het economisch beleid sinds de oorlog vrijwel permanent in dienst heeft gestaan van de markt. Van grote loonstijgingen was alleen sprake als de vakbonden of werknemers dat zelf konden afdwingen — vanuit de overheid viel daar weinig steun voor te verwachten. De grote verdienste van het onderzoek van Mellink en Oudenampsen is dat het laat zien dat dit type beleid niet uit de lucht kwam vallen: al decennia was erop aangedrongen door Nederlandse neoliberalen. Zij hadden geen politieke partijen gesticht, maar beïnvloedden het beleid als ambtenaren en academici. Ze schreven rapporten, artikelen en zo nu en dan een opiniestuk, maar probeerden amper het grote publiek te bereiken. Het is immers makkelijker om politici ideeën in het hoofd te prenten dan om andere politici verkozen te krijgen. Daarmee kreeg het neoliberalisme in Nederland een uitermate technocratisch smaakje, alsof het hier bijna geen politieke ideologie betrof. Bijna.
Zo toont het boek van Mellink en Oudenampsen in veel detail wat de waarde is van ideologische ontwikkeling en lange marsen door de instituties. Soms kan dat wat droog zijn, maar echt saai wordt het nergens. Het boek is daarmee een welkome correctie op ons beeld van de recente Nederlandse geschiedenis. Je zou het Maarten van Rossem zo cadeau willen doen.