Voor het eerst in decennia zouden er binnenkort fundamentele veranderingen in ons geldsysteem kunnen plaatsvinden. Mahir Alkaya wil de discussie hierover opstarten, maar delen van zijn boek lijken zelf discutabel.
Geplaatst op 20-3-2022.
In 2007 verschenen barstjes in de Amerikaanse en Europese financiële systemen. Eerst kleine barstjes, maar toen ook steeds grotere. Na de val van Lehman Brothers in 2008 werd duidelijk dat zwaar geschut nodig was. De commerciële banken waren immers van fundamenteel belang voor het stallen van spaargeld en het dagelijkse betalingsverkeer. Belastingbetalers over de hele wereld hadden geen andere keus dan banken weg te trekken van de afgrond.
Niet dat het allemaal goed is gekomen: miljoenen mensen verloren hun baan of hun huis, of beide. De crisis heeft alleen al Nederland structureel tientallen miljarden per jaar armer gemaakt, schade die we nooit meer inlopen.
Maar de banken kwamen er dus best aardig mee weg. Ja, ze moeten tegenwoordig wat meer eigen vermogen en kasgeld hebben, en terecht: zonder die extra buffers was maart 2020 ook nog een bankencrisis geworden. Fundamenteel is er echter niet heel veel veranderd. Commerciële banken zijn nog steeds onmisbaar bij sparen en betalen. De nieuwe regels verkleinen de kans dat het weer misgaat, maar als het misgaat, moeten we de banken weer redden. De wereld is tot nu toe vooral de oude gebleven.
Tot nu toe. Mahir Alkaya ziet nieuwe, digitale ‘geldvormen’ opkomen die de banken het leven zuur gaan maken. De belangrijkste zijn volgens hem digitaal centralebankgeld en cryptomunten als bitcoin. Die kunnen volgens Alkaya alternatieven worden voor betalen en sparen bij de grootbank, en daarmee bankenreddingen tot het verleden laten behoren. Op zich mooi, maar hoe wordt dat digitale geld vormgegeven? Dat klinkt als een goede vraag voor onze politici. Alkaya, zelf Tweede Kamerlid voor de SP, ziet echter een probleem: En onze gekozen politici? Die begrijpen de materie vaak maar half.
Kijk, dan vraag je er ook wel een beetje om. Daar gaan we.
Desgevraagd geeft de president van onze centrale bank DNB aan datde rentes van de ECB niet worden vastgesteld op basis van de Nederlandse huizenmarkt. Op basis waarvan dan wel? (…) Een rentestijging zou namelijk niet alleen betekenen dat mensen meer moeten betalen voor hun hypotheek, maar ook dat landen meer geld kwijt zouden zijn aan hun staatsschuld.
Om de ECB te verdedigen: het laatste waar de Europese economie tijdens de pandemie behoefte aan had was een staatsschuldencrisis. Op zich dus geen probleem dat ze de financieringskosten van Europese overheden probeerde te drukken (al is meer democratische legitimiteit zeker welkom). Bovendien, met een beetje financiële creativiteit kunnen de leenkosten voor overheden ook wel laag gehouden worden terwijl de depositorente bij de ECB wordt verhoogd - denk bijvoorbeeld aan het direct financieren van overheden tegen een couponrente die min of meer onafhankelijk is van de rente die de ECB aan banken rekent. Het grootste probleem met dit soort plannetjes is dat ze de Europese verdragen schenden. Dus als Alkaya zegt dat de ECB de rente laag houdt om de Italiaanse schatkist gevuld te houden, dan klopt dat, maar het mandaat van de ECB maakt dit ook de enige optie. En zouden niet juist ‘zuinige’ landen als Nederland een aanpassing van dat mandaat blokkeren? Is het dan niet eenzijdig van een Tweede Kamerlid om de schuld bij de ECB te leggen?
Wie er ook schuldig is, Alkaya ziet nog wel meer falend beleid.
De beoogde omvang van het zogeheten depositogarantiefonds is slechts 0,8 procent van het gegarandeerde geld. (…) De regering gaat ervan uit dat het depositogarantiefonds nooit tegelijkertijd al deze gegarandeerde spaarcenten zal moeten uitbetalen, omdat nooit alle banken tegelijk failliet zullen gaan. Toch dreigde dit in de bankencrisis wél te gebeuren. Het fonds zou in zo’n situatie dus 99,2 procent tekortkomen; oftewel ruim 555 miljard euro.
Misschien is 0,8 procent dekking niet heel indrukwekkend, maar dat het fonds 99,2 procent tekort zou kunnen komen is paniekzaaierij. Als een bank failliet gaat zijn niet alle bezittingen meteen waardeloos. Die kunnen nog worden verkocht, en de opbrengst gaat naar de belangrijkste schuldeisers van de bank: de klanten die onder het depositogarantiestelsel vallen. De andere schuldeisers zijn pas later aan de beurt, en moeten maar zien of er wat voor ze overblijft. Met een beetje geluk valt de directe schade van het faillissement dus bij de bezitters van het eigen vermogen van de bank, en hoeft er helemaal geen beroep te worden gedaan op het depositogarantiefonds.
Hoe dan ook, Alkaya heeft weinig vertrouwen in de veiligheid van commerciële banken. Maar wat betekent ‘vertrouwen’ eigenlijk?
Als de bank zegt dat het geld betaald is en dat het op je rekening staat, dan kunnen beide partijen ervan uitgaan dat dit klopt. De bank is immers onpartijdig en onafhankelijk van zowel de betaler als de ontvanger. (…) Maar wat als dat vertrouwen wegvalt, zoals in de bankencrisis? Dan dreigen direct alle betalingen in de economie stil te vallen en ligt maatschappelijke ontwrichting op de loer.
Hier worden twee vormen van vertrouwen door elkaar gebruikt. Eerst heeft Alkaya het over het vertrouwen dat we hebben in de onpartijdigheid van de bank, het gevoel dat ik niet stiekem extra moet betalen voor mijn eten omdat de restauranthouder toevallig de bankdirecteur kent. Deze vorm van vertrouwen is wat mij betreft nooit in twijfel getrokken. Daarna heeft Alkaya het opeens over het vertrouwen in de stabiliteit van banken, een heel ander verhaal. Tijdens de bankencrisis ebde het vertrouwen weg dat banken al hun schulden konden afbetalen, maar ik had er volledig vertrouwen in dat ze precies wisten hoeveel geld ze hadden vergokt.
Wat is dus eigenlijk het probleem met een onafhankelijke derde partij die een transactie afhandelt? Dit blijft wat onduidelijk, maar de oplossing is wat Alkaya betreft helder: bitcoin. Die wordt natuurlijk inclusief mythologie geleverd.
In principe kan alles dienen als een vorm van geld, als het kan worden gebruikt om mee te rekenen (dus om de waarde van verschillende dingen met elkaar te vergelijken), om elkaar mee te betalen en om mee te sparen. In de gevangenis voldoen sigaretten bijvoorbeeld aan deze drie eigenschappen.
Het sigaretten-in-de-gevangenis-voorbeeld is vrij populair onder economen omdat het Adam Smiths sprookjes lijkt te bevestigen: geld lijkt zo een neutraal ruilmiddel dat op natuurlijke wijze ontstaat. Besef echter wel dat gevangenen zijn opgegroeid in een samenleving die draait op geld, en zij daar vervolgens van worden afgesloten. Nogal wiedes dat ze dan op zoek gaan naar een vervanging van de briefjes en muntjes die ze hiervoor gebruikten om hun economische relaties vorm te geven. Dit voorbeeld zegt dus niet zoveel over hoe geld oorspronkelijk is ontstaan, of wat alternatieven levensvatbaar maakt. Op zijn best kunnen we zeggen dat de moderne westerse mens altijd iets wil gebruiken dat op geld lijkt, maar hieruit volgt niet dat iedereen voor dagelijks gebruik vrijwillig zou overstappen van euro’s naar sigaretten, een digitale euro, of — inderdaad — bitcoin.
Tot op de dag van vandaag zijn er invloedrijke en weldenkende mensen die deze nieuwe geldvorm het liefst zo snel mogelijk zien sneuvelen of verboden zien worden.
Altijd fijn om genoemd te worden! Invloedrijk
en weldenkend
zijn misschien te veel eer, maar ik ga inderdaad niet huilen op de begrafenis van bitcoin.
Al eerder heb ik een stukje geschreven waarom ik de digitale munt fundamenteel anders vind dan alles wat we tot nu toe als geld hebben beschouwd. Wat geld zoals we het kennen historisch heeft gedefinieerd is dat je er belastingen en boetes in kan betalen. Nou kan je tegenwoordig in El Salvador belasting betalen in bitcoin, maar ik zou zeggen dat de economie van El Salvador in geen verhouding staat tot de totale marktkapitalisatie van bitcoin. Nog steeds is bitcoin vooral speculatie, weinig substantie. Maar in plaats van dat verschil te onderkennen, zet Alkaya critici van bitcoin weg als conservatief.
Zodra een uitvinding iets nieuws mogelijk maakt, dan is de kans levensgroot dat die nieuwe mogelijkheid vroeg of laat ook gerealiseerd wordt in de samenleving, verpakt in een nieuwe dienst of product. Allereerst misschien voor een kleine groep rijken of ‘innovators’, maar vroeg of laat ook voor de grote massa. Mensen, organisaties of zelfs overheden die dit aanvankelijk proberen tegen te houden zullen uiteindelijk allemaal moeten toegeven dat verzet zinloos is.
De zestiende-eeuwse Turken waren best bereid innovatieve technieken over te nemen. Toch kozen ze er bewust voor om klokken geen prominente plek in hun publieke ruimte te geven omdat het de autoriteit van de muezzin in twijfel kon trekken. Daarnaast vonden ze dat hun heilige geschriften echt geschreven moesten worden, zoals het woord geschriften
suggereert. De drukpers was voor de Turken dus lange tijd uit den boze. Voor wie Turkije trouwens als een ver-van-mijn-bed-show klinkt, besef dat je er zo zou zijn met de Concorde — als die nog zou vliegen.
Herinneren we ons wel de technologieën die zijn begraven onder een dikke laag maatschappelijke weerstand? Of alleen de weerstand die door technologie is begraven?
Moderne technologie zal linksom of rechtsom de wereld blijven veranderen, en vaak ten goede. Er bestaat tegenwoordig een mooi woord voor het gedrag van de mensen die hier grote moeite mee hebben: technopaniek.
Het bekendste voorbeeld van technopaniek zijn waarschijnlijk de Luddieten, ambachtslieden die in de achttiende eeuw weefmachines vernielden. Ze worden door vooruitgangsoptimisten à la Steven Pinker nog wel eens afgeschilderd als gekkies die blind nieuwe technologie verwerpen.
Het ligt iets genuanceerder. De Luddieten waren niet zozeer tegen de machines, maar tegen het feit dat hun inkomen werd bedreigd en de baten van deze techniek ergens anders zouden landen. Achteraf gezien niet onterecht: de reële lonen van Britse arbeiders halveerden bijna tussen 1755 en 1802, en kwamen pas in 1820 terug op het niveau van vijfenzestig jaar eerder. Uiteindelijk is het dus goed gekomen, maar dat is weinig troost voor een arbeider die werkelijk in de achttiende eeuw leefde. Het uitrollen van technologie is niet per se politiek neutraal.
Natuurlijk zijn de VVD en de SP het inhoudelijk oneens over de meeste punten, maar over de kernboodschap in dit rapport waren we het helemaal eens:De ontwerpkeuzes die gemaakt zullen worden bepalen in grote mate de praktische en juridische gevolgen van een digitale euro. Wij zijn van mening dat dit niet alleen een technocratische discussie moet zijn maar juist de uitkomst van een politiek debat. Het gaat namelijk over fundamentele keuzes met potentieel verstrekkende gevolgen.
Allemaal waar. Ik noem dit toch even omdat onze Tweede Kamerleden de politieke dimensie van geld blijkbaar niet doorzagen zonder eerst een diepgravend rapport op te stellen. Als politiek draait om het inrichten van onze samenleving, dan zijn de keuzes over geld toch automatisch politiek? Het leuke van een technocratische discussie is dat iedereen aan tafel snapt waar het over gaat, maar daarmee is het nog niet apolitiek. Technocraten zijn misschien in staat om bepaalde doelen te bereiken, maar wat die doelen moeten zijn is uiteindelijk een morele en politieke afweging.
Als je beleid kan voeren waardoor het BBP een procent groeit, maar ook honderdduizend mensen in de armoede worden gedrukt, ga je dat dan doen? Als een digitale euro de bevoorrechte positie van commerciële banken weghaalt, maar daarmee ook een aardig functionerend betaalsysteem vervangt, ga je dat dan doen? Dat is politiek.
Het is dan ook jammer als politici niet beseffen dat al hun besluiten winnaars en verliezers opleveren. En wie de winnaars mogen worden, en wie de verliezers, dat is uiteindelijk een keuze die ze (hopelijk) baseren op hun politieke filosofie.
Wat me dus een beetje dwarszit aan het boek is dit: Alkaya is onmiskenbaar een SP’er, maar hij neemt liberale dogma’s hier en daar kritiekloos over. De ECB doet gek terwijl haar mandaat perfect is; technologie is onontkoombaar; innovatie moet hoogstens worden bijgestuurd; in de politiek moeten slimme mensen de beste keuzes maken, enzovoort. Er wordt net niet scherp gedefinieerd, net niet waterdicht geredeneerd, net niet diep genoeg gegraven. Hij deelt nog steeds rake klappen uit, maar wel steeds met dezelfde hand — de andere zit op zijn rug gebonden.
De digitale euro komt er trouwens wel. In de laatste hoofdstukken van zijn boek schetst Alkaya de ontwerpkeuzes waar we voor staan. Worden transacties anoniem, ook al betekent dat dat je het criminelen makkelijker maakt? Wordt digitaal geld ons eigendom, of blijft het een vordering op een bank (in dit geval de ECB)? Allemaal relevante vragen, en Alkaya kiest hier ook duidelijk positie. Hier wordt het boek echt de moeite waard, en inspireert het hopelijk maatschappelijk debat.
Daarmee kunnen we een deelantwoord geven op de vraag uit de titel van het boek: van wie wordt ons geld? Wat zeker is, is dat Mahir Alkaya twee tientjes van mij heeft gekregen voor zijn boek. En vooruit, hij mag ze houden.